Door: Dafne Holtland
Vandaag is het 5 mei, de dag waarop we samen stilstaan bij vrijheid. Alhoewel fysiek samen nu niet echt mogelijk is aangezien het grootste deel van de Nederlanders thuis werkt, je niet meer dan twee personen mag ontvangen, er geen evenementen zijn en dus ook geen herdenkingsdiensten waar we samen kunnen komen. We leven meer geïsoleerd dan ooit. Tijd dus om naar binnen te keren om te zien wat er naar boven komt als ik aan vrijheid denk.
‘Als je altijd maar naar het verleden blijft kijken, zie je niet wat er voor je gebeurt.’
De Dodenherdenking en bevrijdingsdag zijn in het leven geroepen naar aanleiding van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog. 76 jaar geleden werd Nederland bevrijd van de Duitsers. Het is lang geleden, maar de gebeurtenissen worden in leven gehouden door verhalen. Ik heb van mijn opa gehoord hoe ze in de oorlog uit pure hongersnood in de tuin vogeltjes vingen voor het avondeten, en van mijn oma hoe haar hond Sada voor haar ogen werd neergeschoten door een Duitser omdat ze hem na de avondklok nog even snel een plasje liet doen voor de deur. Toch blijft die oorlog voor mij ver weg. Ik vroeg mijn opa beschaamd aan de telefoon hoe hij tegen Dodenherdenking aankijkt, waarop hij antwoordde: ‘Als je altijd maar naar het verleden blijft kijken, zie je niet wat er voor je gebeurt.’ Op een bepaalde manier voelde ik opluchting, alsof ik net te horen had gekregen dat ik een voldoende had voor de toets die ik zo vreesde. Het voelt voor mij op dit moment immers logischer om te kijken naar alle mensen die vandaag de dag geen vrijheid kennen, ondanks alle lessen die we uit voorgaande oorlogen zouden kunnen hebben getrokken.
Als ik aan vrijheid denk, denk ik aan mijn vrienden uit Syrië en alle andere prachtige en dappere mensen uit Syrië en Eritrea die ik heb ontmoet. Ze hadden tien jaar geleden net zo min een oorlog voor mogelijk gehouden als mijn Amsterdamse vrienden en ik nu. En wat voor oorlog: een allesverwoestende, onmenselijke oorlog. Mijn vrienden hebben alles achtergelaten om te vluchten naar een plek waar ze misschien nog een kans hebben, met als enige metgezel de continue vrees voor hun eigen leven of dat van familie en vrienden. De landen waar ze vervolgens in terecht kwamen, zijn hen liever kwijt dan rijk. Ze worden als een problematisch agendapunt voor partijen opgevoerd, ze worden ‘vluchtelingen’ genoemd en krijgen een nummer. Het AZC waar ik een tijdje werkte als vrijwilliger, was letterlijk een gevangenis. Er was een grote, hoge hal zonder daglicht en ramen, waar drie verdiepingen cellen op uitkwamen. Je kon de bewoners achter alle tralies zien zitten of liggen op hun veldbed, privacy hadden ze niet. Hun praten, roepen, huilen en talen kwamen samen in de hal en vormden een grote, galmende kakofonie. Een weg naar buiten was er niet.
‘Er zijn meisjes in sommige culturen die op een bepaalde leeftijd zonder verdoving worden besneden en vervolgens dichtgenaaid’
Als ik aan vrijheid denk, denk ik ook aan de film Woman die ik onlangs heb gezien. Vrouwen van over de hele wereld vertellen daarin over de positie die zij hebben in hun cultuur. Nu stoort het me dat ik als vrouw op straat niet de vrijheid en zorgeloosheid heb die mannen hebben (onderzoek van het Europees bureau voor de grondrechten (FRA) wees uit dat 45 procent van de Nederlandse vrouwen ooit een vorm van fysiek of seksueel geweld door toedoen van een man heeft ervaren), maar na het zien van deze documentaire bleken mijn eigen beperkingen miniem te zijn. Er zijn meisjes in sommige culturen die op een bepaalde leeftijd zonder verdoving worden besneden en vervolgens dichtgenaaid, er zijn culturen waar de vrouw wordt gedwongen met een -vaak veel oudere- man te trouwen, er zijn culturen waar een vrouw wordt beroofd van een opleiding. Voor veel vrouwen is hun leven bepaald zodra het tweede X chromosoom zijn intrede heeft gedaan. Veel vrouwen zijn niet bezig hun leven te leiden, maar het te doorstaan.
Als ik aan vrijheid denk, denk ik aan hoe gestoord ik vandaag weer werd van de bovenburen. Een man, een vrouw en hun stevige zoon van vijfentwintig. Sinds het begin van de pandemie zijn ze de hele dag thuis. De man is klusser, de vrouw is de hele dag aan het stofzuigen en de zoon draait graag stevige beats. Ook hoor ik ze laag en hard tegen elkaar praten. Ze voeren alle drie gelijktijdig een monoloog waar nooit een eind aan lijkt te komen, terwijl ze de meubels verschuiven. Althans, dat moet wel, want anders begrijp ik niet waar dat gebonk en geschuif vandaan komt. Boven onze slaapkamer zit een plek in het plafond die heel erg piept kraakt, en daar gaat de hele dag expres iemand op staan. Ik denk dat ze een rooster hebben en elkaar aflossen. En bij het ophangen van de was hadden ze vandaag wederom een sok in onze tuin laten vallen, tussen de nieuwe plantjes die ik gisteren heb neergezet. Het ergste is nog dat ik nergens iets van kan zeggen, omdat Frank en ik allebei muzikant zijn en maar al te graag instrumenten bespelen. Een geluid dat zij ongetwijfeld ook wel eens hebben gehoord.
Als ik aan vrijheid denk, denk ik aan de Belastingdienst die mij vandaag terug zou bellen, maar dat niet heeft gedaan.
Als ik aan vrijheid denk, denk ik aan dat het regent terwijl het lente is begonnen.
‘Dat ik de ruimte heb om te dromen en dat die dromen niet onmogelijk zullen zijn’
Als ik aan vrijheid denk, merk ik dat vrijheid voor mij zo ongelofelijk vanzelfsprekend is, dat ik ik er mijn best voor moet doen om mijn aandacht niet te laten afdwalen. Ik moet mijn best doen om me te realiseren waar vrijheid voor mij allemaal in zit. In dat ik chagrijnig kan worden van het weer. Dat ik een tuin heb (in Amsterdam nota bene) waar mensen sokken in kunnen laten vallen, dat ik in die tuin geen vogeltjes hoef te vangen voor mijn avondeten maar dat ik binnen twee seconden alle soorten maaltijden kan bestellen, dat ik een huis heb met in elke kamer een raam en daglicht, dat ik geen nummer ben, maar een naam heb. Dat ik rechten heb. Dat ik de ruimte heb om te dromen en dat die dromen niet onmogelijk zullen zijn.
Mijn opa heeft een tweede liefde, en elke ochtend zegt hij tegen haar: ‘Wat zijn we rijk, he. Dat we gezond zijn, dat we denken, dat we kunnen zien. Iedereen doet alsof dat normaal is, maar ik zal je een geheimpje verklappen: dat is het niet.’