Door: Dafne Holtland
Toen ik klein was, gingen we elke vakantie met het gezin de natuur in. Mijn broertjes en ik namen nauwelijks speelgoed mee en we hadden geen tv, internet, telefoon of laptop. Volgens mijn moeder hebben we ons nooit een seconde verveeld. In Zweden, waar we in de zomer gingen wildkamperen, maakten mijn twee broertjes en ik stenen dammen en bootjes van stro, totdat onze voeten waren verkrampt door het ijskoude water. We gingen vissen in het meertje naast de tent en bouwden hutten van waaruit we wilde dieren konden spotten.
Jozef had trots verteld dat hij hem zelf had geschoten en opgezet.
In de winter gingen we altijd naar de trekkershut van boswachter Jozef in een uithoek van Tsjechië. Overdag volgden we eindeloos sporen in de sneeuw van herten, lynxen en zwijnen, en bouwden iglo’s om in te picknicken. Na een lange dag buiten in de kou, gingen we met zijn vijven rond de houtkachel in de hut zitten. We deden een spelletje of toneelstukjes, en daarna kregen we ‘slaapdrank’: warme melk met anijs, waardoor je volgens mijn moeder onmogelijk wakker kon blijven. Dat klopte bij mijn broertjes, maar niet bij mij. Boven het krakende bed op zolder, waar ik in mijn eentje sliep, hing de opgezette kop van een gigantisch everzwijn. Jozef had trots verteld dat hij hem zelf had geschoten en opgezet. In het donker zag ik het glinsterende maanlicht weerkaatsen in de knikkers die Jozef in de lege oogkassen had geplaatst. Soms leek het alsof het beest langs zijn slagtanden naar beneden keek naar mij, alsof ik een indringer was in zijn domein. Ik wist heus wel dat het dier niet meer leefde, maar toch lag ik elke avond te wachten tot hij los zou komen uit de muur. Met de deken hoog opgetrokken, luisterde ik naar de klank van de huilende wolven vanuit het woud, en keek uit naar de ochtend waar we weer gezellig samen pap zouden eten rondom de kachel.
Daar stond hij ineens voor mijn neus, uit het niets, hij moest een andere route hebben genomen.
Toen ik vijftien was, gaf mijn beste vriendinnetje een partijtje. Ze woonde maar tien minuten fietsen vanaf mijn huis, maar ik moest langs een donker stuk bos fietsen om bij haar te komen. Mijn moeder drukte me altijd op het hart om in het donker nooit alleen te fietsen. Er werden wel eens meisjes aangerand in onze stad. Er was onlangs nog een meisje van haar fiets gesleurd en mee het bos in genomen. Maar mijn jarige vriendinnetje fietste ook altijd in haar eentje naar mij toe in het donker, dus dit korte ritje moest toch wel kunnen. Bovendien was ik toch bijna volwassen. Halverwege de rit gingen de spoorbomen dicht en moest ik wachten op een langs denderende trein. In het zachte schijnsel van een lantaarn zag ik dat er vlak achter me een man stond die me uitgebreid bekeek. Mijn hart begon sneller te kloppen en ik kreeg zo’n droge keel dat ik niet meer kon slikken. Na wat wel een eeuwigheid leek, gingen de slagbomen open en ik stoof weg. Daar begon het pad langs het bos. Ik heb zo hard gefietst, dat ik Tadej Pogačar had kunnen verslaan op de Mont Ventoux. Aan het einde van het pad sloeg ik rechtsaf, vervolgens links en weer links. Daar stond hij ineens voor mijn neus, uit het niets, hij moest een andere route hebben genomen. Net toen ik dacht dat ik verkracht zou worden, stapte de man af en parkeerde zijn fiets voor een huisje met tuinkabouters in de voortuin. Een lieve vrouw zwaaide hem vriendelijk toe vanachter het raam en hij lachte naar haar.
Drie jaar geleden kocht ik van mijn spaarcentjes en vooral met een lening van papa een chalet op de Veluwe, aan de rand van een klein recreatiepark. Het park was omringd door eindeloze bossen en heide en ik snakte ernaar om mijn leven in de stad af te kunnen wisselen met de frisse natuur. Ik nam het chalet over van Bertus en Meinarda, een stel dat vanwege hun hoge leeftijd niet meer in staat was het te onderhouden. Bertus -schuchtere ogen, gekromde schouders en een grote grijze snor- kon niet wachten om de jaren die hem nog restten volledig aan zijn modeltreintjes te besteden. Meinarda – grote bloemenjurk, flinke buste en krulspelden haar- benoemde meerdere keren met gebogen hoofd dat ze wel moeite had met de verkoop, ze had er zoveel mooie momenten beleefd en echt haar levenswerk gemaakt van het chalet. (De binnenkant was verfraaid met paars ‘I love London’ behang uit een Britse souvenirwinkel, en elke hoek of uitsteeksel was versierd met kleurige spiegeltjes en plastic bloemenslingers. Ik mocht de gehele inboedel houden, zei Meinarda stralend.)
Alleen zijn in het bos bleek een openbaring, extatisch, zonder dat ik ernaar op zoek was.
De omgeving daar is echt prachtig. De bossen, frisse lucht en vogelgeluiden zijn als een douche die alle stress van me af doet glijden zodra ik daar aankom. Afgelopen week was ik er een hele week samen met Frank en ik heb nu alweer heimwee. De laatste dag, zowaar een heuse zomerdag, waren we samen aan het hardlopen tot ik midden in het bos opeens niet meer kon. Ik zei hem dat hij wel vooruit kon gaan, tot ik, hijgend voorover gebogen, besefte dat ik nu alleen was, in een bos. Achter elke boom stond ineens een potentiële verkrachter. Personages uit alle Scandinavische misdaadseries die ik verslonden heb, doemden op tussen de varens. Hoewel mijn longen staken van de inspanning wilde ik wegrennen om Frank in te halen maar ik hield mezelf tegen. Ik stapte van het pad af en ging op het verende mos tussen de hoge bomen staan. Ik sloot mijn ogen en ademde diep in en uit. Ik hoorde het bloed suizen in mijn oren, een specht, zanglijsters. Hoe langer ik daar stond, hoe meer kalmerende geluiden erbij kwamen. Ik bleef staan tot ik niet meer bang was. Ik moest lachen. Ik moest dus 32 worden om op klaarlichte dag alleen in het bos te durven staan. De hele terugweg ben ik rustig blijven lopen. Ik dacht na over hoeveel ruimte de angst had ingenomen. Hoe ik automatisch nooit alleen in het bos of in het park ging wandelen, dat was gewoon geen optie in mijn hoofd. En al mijn hele leven vermijd ik in het donker bepaalde routes. Het is zo vanzelfsprekend, dat ik het me niet eens gerealiseerd heb. Alleen zijn in het bos bleek een openbaring, extatisch, zonder dat ik ernaar op zoek was. Ik kijk nu al uit naar alles waar ik niet op zoek naar ben.